- klein
- {{klein}}{{/term}}1 〈bijvoeglijk naamwoord〉 petit; 〈bijwoord〉 petitement♦voorbeelden:1 een klein aantal lezers • une minorité de lecteursde kleine man, luiden • les petites genseen kleine woordenschat • un vocabulaire pauvreklein gebouwd zijn • être de petite taillehebt u het niet kleiner? • vous n'avez pas la monnaie?het vliegtuig maakt de afstanden kleiner • l'avion rapproche les distanceseen kledingstuk kleiner maken • rétrécir un vêtementklein schrijven • avoir une écriture finedie broek is hem te klein • ce pantalon est trop étroit pour luiuiterst klein verschil • différence minimeklein van geest • mesquinde kleine • 〈baby〉 le petit, la petiteeen kleine drie kilometer • trois kilomètres au (grand) maximumin het klein • en miniaturein het klein verkopen • vendre au détailtwee is kleiner dan drie • deux est inférieur à troisklein maar dapper • petit de taille, mais grand de coeur〈spreekwoord〉 wie 't kleine niet eert, is 't grote niet weerd • celui qui ne se baisse pas pour ramasser une épingle n'est pas digne de trouver une livre¶ iemand klein krijgen • mater qn.zich klein maken • se faire tout petit→ {{link=beer}}beer{{/link}}, {{link=boodschap}}boodschap{{/link}}, {{link=kopje}}kopje{{/link}}, {{link=kort}}kort{{/link}}, {{link=middenstander}}middenstander{{/link}}
Deens-Russisch woordenboek. 2015.